Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8814

Datum uitspraak2003-11-26
Datum gepubliceerd2003-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303368/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

ij besluit van 19 december 2002 heeft de gemeenteraad van Almere, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan "De Grienden en de Meenten" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 april 2003, kenmerk ROV/03.040506/L, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 5 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.


Uitspraak

200303368/1. Datum uitspraak: 26 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Flevoland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 19 december 2002 heeft de gemeenteraad van Almere, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders het bestemmingsplan "De Grienden en de Meenten" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 15 april 2003, kenmerk ROV/03.040506/L, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 5 augustus 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2003, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. H.P.M. Laheij, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad E. Weijnen en S. Post, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor de wijk de Grienden en de Meenten in de gemeente Almere. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd. 2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan diverse plandelen, in het bijzonder die betrekking hebben op de strook bosplantsoen aan de westkant van de entree tot de Grasmeent en de gronden nabij het huis van appellant, omdat deze de verdwijning van kleine groenvoorzieningen in de woonomgeving mogelijk maken. Hij is van mening dat de groene plekken van groot belang zijn voor de beleving van de woonomgeving. Appellant meent dat de gemeenteraad met het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid van artikel 11 van de WRO had kunnen volstaan. 2.4. De gemeenteraad heeft binnen het plangebied onder meer aan kleine eenheden groen de bestemming “Verblijfsgebied (VG)” toegekend. Deze bestemming maakt zogenoemde verharding van deze gronden mogelijk. Hij meent dat het toekennen van de bestemming “Groenvoorzieningen (GR)” aan deze gronden leidt tot onnodige vertraging en inflexibiliteit bij noodzakelijke aanpassingen aan de openbare ruimte nu deze bestemming verharding niet mogelijk maakt. 2.5. Verweerder heeft de bestreden plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht. Hij deelt daarbij het standpunt van de gemeenteraad en meent dat de participatieregeling omwonenden voldoende zekerheid verschaft. 2.6. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 17 september 2003, no. 200300748/1 (aangehecht), geoordeeld over nagenoeg gelijkluidende beroepsgronden tegen een besluit tot goedkeuring van een bestemmingsplan dat, wat betreft de bestemmingen “Verblijfsgebied (VG)” en Groenvoorzieningen (GR)”, van dezelfde opzet en aard is als het bestreden plan. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de wijk de Grienden en de Meenten, voor zover het de bestreden plandelen betreft, zozeer verschilt van de wijk de Gouwen en de Paal, waarover het in genoemde uitspraak ging, dat in dit geval een ander oordeel geboden is. Hierbij is het bestaande groen bij genoemde entree van de wijk en de bestemming “Verblijfsgebied (VG)” nabij de woning van appellant mede in aanmerking genomen. 2.7. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de bestreden plandelen. Het beroep is ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Broekman Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2003 12-447.